Over het verval van fotografisch beeldmateriaal.

Fotografisch beeldmateriaalis samengesteld uit een beelddrager, meestal cellulose acetaat en een beeld. Het beeld van een zwart/wit negatief wordt bij ontwikkelen omgezet naar een metallisch zilver die het licht tegenhoudt bij doorval. Bij kleurmateriaal wordt het beeld gevormd door drie organische kleurlagen; cyan, geel en magenta als een sandwich op de beelddrager te leggen. Zowel beelddrager als beeld zijn gevoelig voor achteruitgang. Dit is sterker bij kleur waar vooral de organische materialen gevoelig zijn voor een langzame chemische reactie.

De aantasting van de organische materialen begint al snel na de ontwikkeling van de film. Dit is waarom er een uitzonderingsclausule op de filmverpakking staat voor de achteruitgang van de kleur. Dit probleem werd vanaf 1950 tot medio 1980 versterkt doordat vele ontwikkellaboratoria niet bekend waren met dit probleem en het fotomateriaal onjuist ontwikkelden.

De achteruitgang van fotomateriaal laat zich het eerste zien in delen met de minste dekking: de lichte delen, ook wel de hoge lichten genoemd en de buitenste kleurlaag of de meest instabiele kleurlaag. De dia'of foto toont dan groen of paars, Hierdoor ontstaat een verkleuring die uiteindelijk doorgaat totdat het beeld geheel verdwenen is.

Deze verkleuring treedt op in kleurpositieven (dia's), kleurnegatieven en afgedrukte foto's.